Jongens waren wij, maar ernstige jongens,
die speelden op het strand met emmers,
schepjes, stukken hout en, als wij geluk hadden,
met een gevonden pop of een lekke bal.
Het water kwam, onregelmatig, maar meedogenloos,
een machtige tegenstander die ons uitdaagde.
Maar wij waren voorbereid en hadden alle eventualiteiten
voorzien en tegenslagen reeds bij voorbaat
het hoofd geboden. Hoe heviger de strijd,
hoe liever het ons was, want daar
waren wij voor gekomen, puur genot!
Totdat een zwaar beladen schelpenkar,
getrokken door een moedeloos paard,
zonder pardon door onze schepping reed,
als een verschijning uit de apocalyps
waartegen niets te ondernemen viel.
Nu zie ik mannen, gewapend met machines
van onvoorstelbare kracht, mechanische slaven
onvermoeibaar, in de hand berekeningen
van fenomenale precisie en diepgang,
projecties tot in het oneindige, strategieën
met jaloersmakende zekerheid:
de mens als heerser, puur genot!
Wij zijn gerustgesteld, niets kan ons nog overkomen.
Laat nu de uiterwaard maar overstromen,
als de natuur nog durft.
***
Maar is er ook een die luistert,
naar het kraken van die verre kar
achter het oor gekromd de hand,
en naar het snuiven van de paarden,
zwoegend door het mulle zand?
Herman Posthumus Meyjes
Deventer, februari 2014
'Ruimte de voor de Rivier' vroeg mij als stadsdichter een ode te brengen aan de rivier. Voorgedragen tijdens de Boekenweek in het programma met Tommy Wieringa (schrijver van het Boekenweekgeschenk) op de boottocht over de IJssel op 11 maart.
Stadsgedicht 14
Geen opmerkingen:
Een reactie posten