een wind die langs de einder jaagt,
een mist die mij het zicht ontneemt,
een droom die mij in leven houdt,
een nevel die mij als een kleed omhult,
adem die mij eens ontnomen wordt,
schemer die over alles valt
en toch niets te vertellen heeft –
ik ben een schaduw.
Wat ik ook ben is een bak met blubber,
een berg van bagger, een afvalput
vol vuile grond, een woestijn van modder.
een onafzienbare hoeveelheid prut –
ik ben een bak met drek.
Hijgend duw ik de massa voort
naar zijn bestemming
die weinig zal verschillen van de mijne.
Ik ben gezwoeg, geploeter,
geknoei en troosteloos gedoe,
tegen alle waarschijnlijkheden in.
O, onpeilbaarheid van tegendelen –-
waarvandaan valt nog te raden,
waarnaartoe blijft diep geheim,
gezegend zij uw naam.
Herman Posthumus Meyjes
Deventer 5 april 2015
Stadsgedicht 50
Onder mijn raam vaart over de IJssel heen en weer een duwboot, getooid,
zoals zovele rivierboten, met een Latijnse naam, “Sumus Umbra”,
(wij zijn een schaduw), werkzaamheden uitvoerend voor het project Ruimte voor de Rivier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten