de laatste veren glad gestreken,
vogels, van hun moederdier berooid,
worden nog eenmaal in hun mooiste tooi bekeken.
Gebenedijde wezens die niet denken hoeft!
die enkel, zwevend, zwemmend, zwervend, hoeft te zijn,
wij zijn u dankbaar dat u in ons midden toeft,
u bent in het grijs bestaan als fonkeling in de wijn.
Klink voort, getjilp, gezang, gekweel, gegak,
de spreektaal van het vliegende gebroed;
andere handen stellen jullie voortaan op gemak;
de hand is anders, de liefde even goed.
Blijf trouw, herinner ons, de vleugellozen,
aan de veelvormigheid van het bestaan.
Aarde, water, lucht –- ach, hadden wij opnieuw gekozen,
dan stonden wij wellicht bij de gele voederbak vooraan.
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 15 februari 2015,
Bij het afscheid, na 23 jaar, van mevrouw (Ineke) Wolff als dierenverzorgster op het Vogeleiland
Nieuwe versie op het eerdere gedicht van februari, 24 maart voorgedragen voor mevrouw Wolff tijdens het Dichterscafé in het Paviljoen Vogeleiland.
Stadsgedicht 47
Geen opmerkingen:
Een reactie posten