zaterdag 17 augustus 2013

Keizerstraat

Van oudsher heb ik u bewonderd, Keizerstraat,
en ben ik in uw ban geraakt --
de statigheid uwer huizen, de gestrengheid van hun gevels,
de onverbiddelijkheid hunner kozijnen en stoepen,
en de doelbewustheid van hun inrichting.
U was het toneel van het hoefgetrappel,
dat aanving bij de kazerne en voort klonk
tot ver voorbij de Brink
en mij de trappen af deed rennen.
Niet dat de huzaren ons konden behoeden
voor het voelbaar naderend onheil,
maar zij zouden er op toezien dat onze ondergang,
indien al onvermijdelijk, zich zou voltrekken in stijl.
Met recht een allee waar keizers zich thuis konden voelen,
ook al was men zelf de bewoner van driehoog achter.

Nu hoor ik alleen het fluisteren van kantoren,
en wie ziet er nog toe op de stijl van mijn ondergang.  
De huzaren van Boreel zijn stil gevallen
en onzichtbaar. Vooruitgang werd hun deel,
en vooruitgang is niet te stuiten, zoals bekend:
waar eens de ridder en de ruiter heersten,
is nu vrij baan voor de consument.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 17 augustus 2013

Stadsgedicht  2

Geen opmerkingen:

Een reactie posten