zondag 2 augustus 2015

Ten afscheid

 




                                                                 Tekst bestemd voor de Deventer Dichtersdoos
                                                          die van de ene stadsdichter op de volgende overgaat  
              


Ik heb mijzelf ter kist besteld,
de stedelijke lier gesmoord:
Voorbij de tijd dat ik werd gehoord,
voorbij de tijd dat ik werd geteld.

Terpsichore, ik smeek niet langer toegang tot uw schoot,
ik kan uw wapp'rend vaandel niet meer volgen.
Het dient geen doel hierom te zijn verbolgen,
te fulmineren tegen tijd en dood.

Laat nu dan andere handen in de snaren grijpen.
Geen nood, als het woord, het lied maar helder klinkt,
de muze, in vuur ontstoken, met vervoering zingt –-
dàn zal het stadsgezang tot ware dichtkunst rijpen.


 Herman Posthumus Meyjes
1 augustus 2015



Terpsichore: In de Griekse mythologie de muze van dans en zang en van de poëzie




Stadsgedicht 60
Nieuwe stadsdichter Johanneke ter Stege staat klaar om het dichterskistje in ontvangst te nemen.
Naast haar wethouder Robin Hartogh Heys






Toespraak afscheid

Geachte Wethouder, Geacht Gehoor,


Nu het uur van mijn afscheid –- als stadsdichter, wel te verstaan –- heeft geslagen, en ik op het punt sta mijn vermoeide pen neer te leggen, is het mij een behoefte in de eerste plaats, u, wethouder en via u het gehele College van Burgemeester en Wethouders,  en ook u, mijn stad- en streekgenoten, van ganser harte bedanken voor het uitzonderlijke voorrecht gedurende twee jaar uw voorzanger te hebben mogen zijn, en u tot mijn trouwe lezers en lezeressen te hebben mogen rekenen.

Ik kan u verzekeren dat ik van dit voorrecht heb genoten, en geleerd, en geprofiteerd, en er onder sommige omstandigheden ook onder heb geleden. M.a.w. ik heb een heerlijke tijd gehad. Die komt nu ten einde, en in het volste vertrouwen, en met een beroep op uw goedgunstige ontvangst, maak ik bij deze plaats voor mijn opvolger, die ik het allerbeste toewens.

Ik zou geen dichter zijn als ik deze gelegenheid niet te baat zou nemen voor het schrijven van een klein vers, dat ik u thans zal voorlezen. Ter adstructie vermeld ik dat in dat vers de naam voorkomt van de Griekse muze, Terpsichore, die heerst over rijk van de muziek, de dans, de zang en de poëzie, en in wier dienst ik in de afgelopen twee jaar heb gearbeid.
Verder is er sprake van een houten kistje, dat ik hier bij mij heb, en dat ik bij deze zal overhandigen aan mijn opvolger, zoals de traditie dat verlangt. In dat kistje bevindt zich de sleutel tot een geslaagd dichterschap, waarover ik verder niet mag uitweiden En die sleutel druk ik nu in de handen van degene die na mij komt.

Nu rest mij slechts u allen vaarwel te zeggen, en tot ziens.


Herman Posthumus Meyjes,
1 augustus 2015


Stadsgedicht 59

donderdag 23 juli 2015

Woord, beeld, vorm en klank

Zonder beeld zwijgt een gedicht –-
zonder beeld waaruit het is gegroeid
en waarin het wortel schiet.
Beeld is de mal waarin het woord zichzelve giet
en waartoe het zichzelf verplicht.

Zonder toon verstomt het woord
en blijft het zonder vrucht.
Een klankloos vers hangt in de lucht
waaruit het schielijk vlucht
voordat het wordt gesmoord.

Zonder vorm verdooft de kleur
en rest slechts woestenij.
Het is de schaal zonder het ei,
het licht zonder het zicht,
de bloem, maar niet de geur.

Zonder woord, beeld, vorm en klank
loopt elke uitkomst mank,
is elk product gedrocht,
hoe duur zijn titel wezen mocht,
met hoeveel wanhoop ook gewrocht.

Het is de zegen van de kunst,
actief, passief, nabij, ver-af,
een goddelijke gunst,
die het leven draagbaar maakt
en ons tot op de bodem raakt
met klank en vorm, met woord en beeld,
en liefhebber noch vakman ooit verveelt.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 21 juli 2015


Gedicht 55

Voorgedragen bij de opening van de tentoonstelling van het DAK (Deventer Amateur Kunst) in de Lebuïnuskerk

zaterdag 6 juni 2015

Aanstorm

                                                        Bij de opening van de manifestatie
                                                                            der “Beeldenstormers”
                                                                       in de Bergkerk te Deventer
                                                                               op 5 juni 2015
                                                                      en ter herinnering aan het feit
                                                                    dat iets meer dan 100 jaar eerder,
                                                                        in december 1912, een groep
                                                                           van Russische dichters
                                                                        die zich de “Futuristen” noemden,
                                                                  hun geruchtmakend manifest publiceerden,
                                                                          “Een Klap in het Gezicht
                                                                      van de Smaak van het Publiek”.


Ik heb de jonge gelaten aangezien,
en het vuur in hun hongerige ogen voelen smeulen,
ik heb het stroomstootwapen in hun hand zien glimmen,
ik heb de vuistslag in de muil der dagelijksheid
voelen aankomen, de muilpeer tegen de gezapigheid,
de uppercut tegen het verwordene,
de klaroenstoot tegen de geparfumeerde ontucht,
en tegen de weggebezemde bedorven lucht,
de plons gehoord waarmee het afgedane overboord werd gesmeten,
de vloek waarmee het verleden werd afgezworen,
en de kreet waarmee het uitgeleefde werd doodverklaard,
en het blauw oog gezien voor de smaak van het publiek –-

Ik heb ook op de wedergeboorte gehoopt
van beeld, geluid en woord,
het ongehoorde vers, de nooit onthulde klank,
het nooit gezien palet der jonge kleuren,
de keizersnede van de nieuwe tijd, de belofte
van de kolkende chaos, de kraamkamer van de ratelende waanzin,
de zonsopgang van het oorspronkelijk gezang –-
ik heb de samenzweerders met de oude helden horen heulen,
de dageraad van de nieuwe schoonheid verwacht,
de bevrijding van het ongeziene,
het samengaan der zondaars en der vromen,

en het vuurwerk van hun ongeduld –-
laat het komen, laat het komen,
want wij wachten al zo lang.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer 25 mei 2015

Stadsgedicht 54


maandag 4 mei 2015

Dodenherdenking 4 mei 2015

Wij zijn omringd door dichte drommen doden,
die stuwen om ons heen en kloppen bij ons aan;
wij zijn vervuld van opgestapelde herinneringen
en van besef van tijden die, voorbij, nooit zijn voorbijgegaan.

Het doden nam destijds geen einde
en lijkt het nog immer, immer niet te doen.
Zo ook het herdenken tot het eind der tijden,
ter wille van de doden van vandaag, van morgen en van toen.

Wij lopen op het pad dat toekomst bindt met heden,
aangestampt met leed, gedrenkt in tranenvocht;
gestaag gaan wij toch voort, gedenken wie er heeft geleden,
en smeken dat het eens anders, stiller, beter wezen mocht.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 4 mei 2015

Stadsgedicht 42

maandag 27 april 2015

Men weet niet wat men heeft tot men het mist

Ik herinner mij de dag van uw tersluiks vertrek,
de ouderen verrast, in wanhoop en verward,
de jongeren verheugd om het redden van het hart,
en om de zekerheid van een voorlopig nog gegist bestek –-
men weet niet wat men heeft tot men het mist.

Ik herinner mij van overzee uw ijzersterk geluid,
verbeten en verwoed, voedzamer dan welk rantsoen,
een leidraad voor wat in het duister wel of niet te doen,
het vrije woord, dat wisten wij, dat sterft niet uit –-
men weet pas wat men heeft als men het mist.

Ik herinner mij de blijde inkomst van uw eerste voet
op de ontwijde en uitgezogen grond,
het nieuw begin, de genezing van een diepe wond,
de vrije blik, en het oneindig opgelucht gemoed –-
men weet pas wat ontbreekt als het is weggegrist.

Ik zie een land verbrokkeld en gefragmenteerd,
zoekende naar perspectief en steunende op oude zekerheid,
onverbrekelijk deel der wereld, maar met onderscheid.
Zo'n land behoeft een vaste kern die men omarmt en eert –-
daarzonder raakt het diepste wezen ten slotte uitgewist.


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 27 april 2015

Stadsgedicht 57


Voorgedragen ter gelegenheid van Koningsdag

zaterdag 25 april 2015

Ik zal die schone dag niet snel vergeten

Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat ik, door lichaams' ongemak geveld,
en door de last der immer zwaarder jaren,
u komen zag, uit onbeschreven verte,
en de eerste werking van uw handen onderging,
die mij de zwaarte van het bestaan ontnam.

Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u de kinderen rondom het fornuis
verzamelde en in de kookkunst onderwees,
de eerste stap naar zelfstandigheid
en naar een afgerond, gezond bestaan,
en kennis van het wond're leven om ons heen.

Ik zal die schone dag niet snel vergeten,
dat u wie nooit te water ging de moed gaf
oude zekerheden te verlaten en te vertrouwen
op het frisse nat en eigen, nieuw verworven kunst,
en kracht die eens ten achter bleef
tot groter bloei en hoger plan kon brengen.

Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u voor het eerst zich wijdde
aan wat beemd en veld en bos en hei
te bieden heeft aan kruipend, vliegend, zwemmend,
springend, kortom levend wild,
en aan de bescherming van dit kostbaar, kwetsbaar goed.

Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat de gemeenschap van uw keus
uw liefde voor het eerst ontving, uw aandacht en uw zorg,
opdat gemeenschap steeds gemeenschap blijve
en niet verbrokkele tot steen en puin
en tot het rulle zand der eenzaamheid.

U zult die schone dag niet snel vergeten
toen bleek dat het niet onopgemerkt gebleven is,
maar bijgeschreven in de boeken
en in de annalen die strekken tot de verste horizon.
Goede werken verschralen nooit,
maar blijven werkzaam vanaf waar, wanneer, het ooit begon.


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer 24 april 2015

Stadsgedicht 56

Voorgedragen ter gelegenheid van de uitreiking van de Koninklijke Decoraties op 24 april 2015

donderdag 23 april 2015

Outlet

                                              bij het openen van de zoveelste outlet in de Lange Bisschopstraat


de stad laat uit

de winkelsterfte

neemt bezit

van stille straten

niets schijnt te willen baten

tegen de grootschalige tijd

het stedelijk bezit

verschraalt, verslijt

de eenling delft

het onderspit

er lijkt geen hoop

de binnenstad

houdt opheffings-

uitverkoop


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 23 april 2015

Stadsgedicht 58 

maandag 6 april 2015

Sumus Umbra

Ik ben ongrijpbaar, een passant, een verschijning,
een wind die langs de einder jaagt,
een mist die mij het zicht ontneemt,
een droom die mij in leven houdt,
een nevel die mij als een kleed omhult,
adem die mij eens ontnomen wordt,
schemer die over alles valt
en toch niets te vertellen heeft –
ik ben een schaduw.

Wat ik ook ben is een bak met blubber,
een berg van bagger, een afvalput
vol vuile grond, een woestijn van modder.
een onafzienbare hoeveelheid prut –
ik ben een bak met drek.

Hijgend duw ik de massa voort
naar zijn bestemming
die weinig zal verschillen van de mijne.
Ik ben gezwoeg, geploeter,
geknoei en troosteloos gedoe,
tegen alle waarschijnlijkheden in.

O, onpeilbaarheid van tegendelen –-
waarvandaan valt nog te raden,
waarnaartoe blijft diep geheim,
gezegend zij uw naam.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer 5 april 2015

 
Stadsgedicht 50           

Onder mijn raam vaart over de IJssel heen en weer een duwboot, getooid, 
zoals zovele rivierboten, met een Latijnse naam, “Sumus Umbra”, 
(wij zijn een schaduw), werkzaamheden uitvoerend voor het project Ruimte voor de Rivier.

woensdag 1 april 2015

Tijdsbesef

                                            wanneer verleden, heden en toekomst door elkaar lopen…..

Ik schuifel langs de maatlat van de tijd
en hoop te weten hoe ik de toekomst zag
toen die alreeds in mijn verleden lag
en als een spijkerbedje was gespreid.

Die toekomst heeft mij grondig voorbereid
op wat mij overkwam van dag tot dag
nadat ik mijn ouderdom, waar ik nu om lach,
had ingeruild voor jeugd, de ernst gewijd.

Herinnering die in eigen staartstuk bijt
roept om herstel van hogerhands gezag.
Ik doe van deze strijd getrouw verslag
opdat oogst van gister op heden's grond gedijt.

Ik klamp mij vast aan al wat eens verglijdt
en ween om wat nog komen moet.
“Vaarwel”,  zo luidt mijn welkomstgroet –-
Het verleden van de toekomst komt op tijd.

Ik verzet de wijzers, alle tijd ten spijt,
en leg op het broos restant beslag.
Wat komt maakt van het voorgaande gewag –-
O, toekomst, wat sta ik bij u in het krijt!


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 1 april 2015


Stadsgedicht 53

zondag 29 maart 2015

Op de Groentenhandel van de familie Li op de zaterdagmarkt op de Brink

Wekelijks herbergt mij de kraam
die beginkraam en ook eindkraam is
en pleisterkraam en ankerkraam,
een hunker- en ook bunkerkraam
een voorraadkraam, een kleuren- en geurenkraam
een nadenkkraam en tevens vergeetkraam
een ontdekkingskraam en kraam van de toegift,
van het telraam en van de vaste vraag,
van aandrang en van hoop,
de kraam van vertrouwen en gewoonte
de kraam van dankbaarheid, tevredenheid en voldoening –-
de kraam der kramen –-
wie zal het niet beamen?

waar anders de spinazie en de kiwi
waar anders de broccoli en de andijvie
waar anders de peterselie, de koolrabi en de salie
waar anders zoveel kennis, warmte, humor, huiselijkheid,
waar anders zoveel vriendschap die het hart verblijdt,
op deze markt is er geen evenknie –-
waar anders ga ik langs dan bij de familie Li?

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 19 maart 2015


Speciaal voorgedragen voor de familie Li op 29 maart in de School van Vrieswijk.

Stadsgedicht 49

dinsdag 24 maart 2015

Eiland zonder wolf

De laatste kruimels zijn gestrooid,
de laatste veren glad gestreken,
vogels, van hun moederdier berooid,
worden nog eenmaal in hun mooiste tooi bekeken.

Gebenedijde wezens die niet denken hoeft!
die enkel, zwevend, zwemmend, zwervend, hoeft te zijn,
wij zijn u dankbaar dat u in ons midden toeft,
u bent in het grijs bestaan als fonkeling in de wijn.

Klink voort, getjilp, gezang, gekweel, gegak,
de spreektaal van het vliegende gebroed;
andere handen stellen jullie voortaan op gemak;
de hand is anders, de liefde even goed.

Blijf trouw, herinner ons, de vleugellozen,
aan de veelvormigheid van het bestaan.
Aarde, water, lucht –- ach, hadden wij opnieuw gekozen,
dan stonden wij wellicht bij de gele voederbak vooraan.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 15 februari 2015,

Bij het afscheid, na 23 jaar, van mevrouw (Ineke) Wolff als dierenverzorgster op het Vogeleiland
Nieuwe versie op het eerdere gedicht van februari, 24 maart voorgedragen voor mevrouw Wolff tijdens het Dichterscafé in het Paviljoen Vogeleiland.

Stadsgedicht 47  

woensdag 4 maart 2015

Oude begraafplaats

Dit is het landschap van de respectabele dood,
van de dood die gezien wil worden in het gezelschap
van de wilde krokussen en de dubbele sneeuwklokjes,
als deel van een onstuitbaar bloemenschilderij.
Dit is het landschap van de onverwoestbare bomen,
grijs en kreunend onder hun ouderdom,
maar stuk voor stuk een uitdaging
voor de meedogenloze tijd – bomen,
die elk zo oud zijn als de oudste dromen van wie hier rust.
Dit is het land van de stilte, niet zozeer van het graf,
maar van de wandelaar en de bezoeker wiens borstkas
aarzelt te bewegen en wiens voet twijfelt waar hij treden zal.
Het palet van bloemen behoudt het evenwicht
tussen dood en leven, dat het geheim is van ieder die hier doolt.

Hier zou men willen sterven, evengoed als leven.
Hier, in alle stilte, voelt men de diepe hartslag van de stad.
En ook, aan het einde van die lange laan, van zichzelve,
alsof men hier en nergens anders, een eeuwig leven had.
Hier, waar men bidt en zwijgt, vat men geredelijk nieuwe moed,
en voelt het leven onwaarschijnlijk groot en klaar en goed.

Deventer, 3 maart 2015

Naar aanleiding van een bezoek aan de Oude Begraafplaats aan de Diepenveenseweg te Deventer,
in gebruik 
tussen 1831 en 1918


Stadsgedicht 52

Sonnet voor Europa 2015

Hier ligt het vanouds onblusbaar strijdtoneel,
de ontstekingsbron die keer op keer gaat woeden.
Hier huist de honger die geen dood kan voeden,
Hier eisen hebzucht, bloeddorst elk hun deel.

Is, na zoveel dood, genoeg te veel?
Na zoveel strijd, wie kan dit ooit bevroeden?
Kan niets dan nieuwe bloedstroom nog verhoeden?
Het mes staat telkendage op de keel.

Het jongensbed was vaak van angst doortrokken,
de vijand loerde op straat en in de lucht.
Ik vrees dat vrees het leeuwenhart deed stokken,

maar ik stelde mij in eigen geest te weer,
geknielde held, standvastig op de vlucht.
Maar ben ik bestand tegen een tweede keer?

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 3 maart 2015

Verklaring: oud genoeg om niet alleen de jaren van oorlog en bezetting te hebben meegemaakt, 
maar ook die van de aanloop tot de oorlog, toen Hitler zijn buurlanden successievelijk 
terroriseerde en in beslag nam, brengen de gebeurtenissen in Oost-Oekraïne bij 
mij een verontrustend gevoel van déjà-vu te weeg.

Stadsgedicht 51

Les Neiges d'Aujourd'hui

Eens, ooit, 's anderendaags, lang, lang geleden,
viel de sneeuw in dichte pakken uit de hemel,
verstikte de staalblauwe wateren,
de oranjegestippelde duinen, de boezemblanke velden,
en scheidde voorgoed de eilanden van mijn bekommernis
van het vasteland van mijn verlangen en mijn hoop.

Die sneeuwvlokken zijn allang gesmolten,
de wateren ontdooid, de verbindingen hersteld,
de geulen uitgebaggerd en de hemelen geklaard.
Maar de aardschollen zijn verschoven,
de tectoniek bleek onomkeerbaar,
de sterren stonden anders dan voorheen.

Verse poedersneeuw kraakt thans vriendelijk
onder mijn tastende voet, smelt in mijn warme hand.
Een aardlaag van vertrouwen heeft zich onopvallend
in het golvend dwarspatroon gevoegd.
Wat het al beduidt, zal ik in uw spoor wel merken.
De nieuwe sneeuw ligt losjes in door u bepaalde perken.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 3 maart 2015

N.a.v. het thema voor het Dichterscafé van februari 2015: 'Où sont les neiges d'antan' (François Villon).


Stadsgedicht 45 

zondag 15 februari 2015

Codebericht

Over de immense oceanen aangestormd,
uitgezonden op onderzoek en speurtocht,
met beslissende rapportage belast en met
het doorschouwen van de laatste mogelijkheden,
gespitst op al dat zou kunnen wijzen
op zelfs de geringste tekenen
van genezing, inzicht en berouw,
noteert de grote vogel, neergestreken
voor het voorzichtig geopend luik,
dat het gedichtsel van gedachten
in de harten van de mensen
onverminderd boos is en dat de aarde,
en allen die daartoe behoren,
met wrevel is vervuld als nooit te voren.

Ik sluit het luik en zet mij tot het schrijven,
in het langzaam falend avondlicht,
van het ter zake dienende bericht.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 15 februari 2015



N.a.v. het bericht dat een zeearend is gesignaleerd in de wateren nabij  Deventer


Stadsgedicht 48 

De mannen van Porfier

Ik reikte hen al vroeg de hand
ter weerszij van de ingang van de donkere kathedraal.
Wij stonden op gelijk niveau en zagen oog in oog.
Hun brede zwaarden waren kennelijk voor de sier,
hun broederlijk gebaar stelde mij gerust,
mijn bloedrode vrienden van het gestolde vuur.

Zij reikten achter zich, æonen ver –-
hoe overbrugden zij die tijd, voorbij de eens gespleten zee?
Even vormde ik deel van een onafzienbare rij,
als een seconde in een eeuw, als een golf
in de eindeloze deining van een onbekende bron.
Ik zag hen weer, en was terug waar het ooit begon
in tijd's oneindige rivier, reisgenoot van de mannen van porfier.


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 15 februari 2015

Bij de ingang van de San Marco kathedraal in Venetië bevindt zich een beeld,
in rood porfier uitgehouwen en twee-aan-twee rondom een pilaar geplaatst,
van de zgn. Tetrarchen, het vierhoofdig keizerlijk bestuur van het Romeinse Rijk,
broederlijk bijeen, daterend uit het begin van de vierde eeuw n. Chr.
Later is het vanuit Klein-Azië naar Venetië overgebracht. De steen, afkomstig uit het gebied
van de Rode Zee, is veel ouder.

Toen ik Venetië in 1947 voor het eerst bezocht was ik onder de indruk van de schoonheid en
de ouderdom van dit beeld; bij hernieuwd bezoek zestig jaar later was ik dat wederom.



Stadsgedicht 46  

Op het MS. “ORANJE”, 24.377 ton

                              Te watergelaten in Amsterdam-Noord
                              in augustus 1939 en verbrand in juli 1979 in St. Thoma                                                                                                      

Haar geboorte gemist,
haar levenstaak onvervuld,
haar einde niet geweten,
haar vaart nooit gezien
en nooit genoten,
haar model gestreeld
maar misvormd,
de mallen verontachtzaamd,
haar slagzij zien maken
in mijn badkuip,
haar laatste dienst: het vuur
in de barre winter van 1944/45 –-
hoe dierbaar kan een schip zijn,
hoe voorspellend een jongensdroom?


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer,  15 februari 2015

Toelichting:
In de zomer van 1939 werd een modelbouwwedstrijd uitgeschreven t.g.v. bouwvan het ms. “Oranje” door de Amsterdamse Droogdok Maatschappij, bestemd voor de Indiëvaart. Mijn neefje en ik namen daaraan deel, o.l.v.een leraar houtbewerking. Het bijzondere van dit schip was dat de romponder de waterlijn veel breder was dan daarboven, met als doel het tolgeld in het Suezkanaal te verlagen, daar dit alleen berekend werd naar het volume boven water.Het schip was dus allesbehalve slank. Dit beviel ons jongens niet en wij pastende vorm van het model aan onze smaak aan. Gevolg: bij de tewaterlating in de huiselijke badkuip sloeg het onmiddellijk om. Teleurgesteld besloten wij het modelwel in te zenden, maar de uitslag niet af te wachten.Wie schetst onze verbazing toen wij na terugkeer van vakantiebleken toch in de prijzen te zijn gevallen, en wel als jongste deelnemers. Maar inmiddelshad de tewaterlating, waarvoor wij waren uitgenodigd, reeds plaatsgevonden.Een gemiste kans. De ADM was echter wel zo vriendelijk ons een vervangendetewaterlating aan te bieden, van de “Tjitjalenka” van de Java-China-Pakketvaart Mij.

Stadsgedicht 44

Zes fragmenten

Fragment nr.1
                                                                                                 
                                                                          op de kortstondigheid


Wat ik in mijn hand hield had einde noch begin –
De vragen die ik stellen wou waren zonder hoop of zin –
Een knotje van bruin haar was het enige begin –
O, happy days, ik geloofde er ten diepste in –

De staart van het verhaal was schaapsgeblaat –
Ik nam al dat voorhanden was te baat –
Maar hoe vroeg ik kwam, ik kwam te laat –
Het huis was reeds gesloten, behalve waar het vuur doorlaat.



Fragment nr. 2                                                                                                                                     
                                                                                                                   
                                                                         op de ontoereikendheid                                                                                                          

Ik ben door u gevat in tweespalt –
ik ben door u verklaard in duisternis –
ik ben door u voorzien van het oneindige
en heb uw ademtochten één-voor-één geteld.

Ik heb u zien vertrekken bij hoog water –
Ik heb u onderlangs zien varen, radar aan –
Ik heb met u de kleine stroom beproefd
en ben met u op reis getogen door 't vers geoogste land.

In het leven zat ik zelden op de bok.
Ik kwam bij u te biecht tot ik vertrok.
Ik heb het hoog gespeeld en stapelde gok op gok.
De rook sloeg neer op 't offerblok.

             

Fragment nr. 3

                                                                         op de onvolmaaktheid
                                                                                                                                                                                                                                                                                               
Soms zijn de stemmen stimulans.
Ik zie de paren in hun rondedans
en vraag mij af hoe het al zal einden –
Mijn zon ontbeert de kracht van helder schijnen.

Gelaten worden schaars verlicht -
en mist tuurt door het beslagen raam.
Het brengt mij hetzelfde oud bericht,
dat liggen bleef op het zevende membraam.

Het toverwoord is nu verdampt,
de hekgolf dooft ten langen leste uit.
Ik ben geraakt, maar het schot heeft slechts geschampt -
Het vingerhoedskruid wees recht vooruit.



Fragment nr. 4

                                                                         op de eenmaligheid                                                          

                                                                                                                       
Die avond was ik met u alleen.
Ik zag u spiegelen in de ruit,
o Venus, felle star,
en op het geduldige papier.
En nooit ging een avond van mij heen
dat ik u niet ontving als een appelaar zijn fruit,
en, al was het leven koud en bar,
ik u niet bad: blijf hier, blijf hier!



Fragment nr. 5
                       
                                                                         op de ondoorzichtigheid

                                                                                                 
Dat brede raam - dat weids gezicht – dat ruisen van de beek –
hoe kon ik dat toch overleven?
De kachel snorde en, al was het maar even,
ik wist dat dit de eeuwigheid was die een seconde leek.
Er was een hand die door de haren streek
en mij als een riet deed beven.
Ik was geen partij meer voor dit leven,
en zag de mezen hinkepinken toen ik naar buiten keek.
Zij hadden niets te vrezen.


                                             
Fragment nr. 6

                                                                        op de ogenschijnlijkheid
                                                                                             

Gij hebt de lijn getrokken die ook de mijne is
en waarop ik mij thans vast zal leggen.
Het is, zover ik weet, een soort belijdenis,
die zich niet telkenmale laat herzeggen.
Maar ik houd mij aan uw grens en deel uw doel.

Uw kleuren vloeien uit naar waar ik het bloedigst voel.
Ik blijf naar de betekenis der woorden dreggen
totdat de vaart, hoe lang hij zij, ten einde is:
dan zal ik mijn hoofd in uw schoot te ruste leggen.


© Herman Posthumus Meyjes
Deventer,  15 februari 2015

Noot:
Het gedicht bevat twee verwijzingen naar verzen van Karel van de Woestijne:
“Ik ben met u alleen, o Venus, felle star” (uit de Modderen Man) en
“Gij toont mij hoe het linnen blinkt en hoe voor het venster hinkepinkt
(o huislijkheên) een meze” (uit God aan Zee).



Stadsgedicht 43

vrijdag 30 januari 2015

Malevich

        “I have destroyed the ring of the horizon
             and escaped form the circle of things,
             and things have disappeared like mist.”
                                K.M.

Ontredderd naar zijn wezen,
ontvleugeld naar zijn vorm,
ontmanteld naar zijn werking,
ontwapend naar zijn kracht,
ontdaan van al dat af kan leiden
van het ene essentiële,
zinkt het beeld als een peillood naar beneden,
zoekt het nadir van de verbeelding,
op weg naar het middelpunt der aarde
en naar de ware reden van zijn bestaan,
tot het ontsnapt aan de ring der dingen
en aan de zon en de horizon,
en in de koortsige zegetocht der mensen
                    EXPLODEERT.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 30 januari 2015

N
a het bezoek aan de tentoonstellingen in het Drents Museum te Assen
“Kazimir Malevich, de Jaren van Figuratie” 
en in het Stedelijk Museum te Amsterdam “Kazimir Malevich and the Russian Avant-Garde”

Stadsgedicht 41

zaterdag 10 januari 2015

Driemaal

Driemaal doop ik in klank mijn holle hand,
driemaal voedt na vloed het slib het land,
driemaal staan zon, maan en ziel in nauw verband.

Driemaal komt troost die ons ter hulpe schoot,
driemaal voel 'k omarming die geluk in zich sloot,
driemaal staan wij hand-in-hand met leven en dood.

Driemaal wordt 't afgemat gemoed verfrist,
driemaal de volle lei der werkweek schoongewist,
en driemaal weten wij dat de Schepper zich niet heeft vergist.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 10 januari 2015


Ter gelegenheid van het nieuwe begin van de zaterdagmiddagconcerten, in successievelijk de Bergkerk, de Broederenkerk en de Lebuïnuskerk

Stadsgedicht 40

Avondvogel

Met vastberaden slag
roeit d' avondvogel voort,
of hij zojuist een onheilstijding heeft gehoord
of dat hij schaduwen van een sperwer zag.

Weer is een dag vervlogen.
De avondvogel zet koers naar 't dagelijkse nest.
Het is, zie ik het wel, de optie die ook mij nog rest.
Dezer dagen word ik door weinig anders meer bewogen.

Er klinkt een zacht gesuis
van deze laatste vlucht.
Het nest is leeg, de afstand is geducht.
Eenzame oude dag? Eenzaam was ook 't ouderlijke huis.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 13 november 2014


Uitziend over de IJssel in het avonduur

Stadsgedicht 39