dinsdag 2 december 2014

Plof! Of het relaas van een eindeloze metamorfose

Soms hoor ik weleens een doffe plof
en dan denk ik: 'is dat hem nou,
de plof, de knal, de beving en de dreun,
de schok, de krach, de grote zucht,
waarmee alles om ons heen
ineen zal zijgen, wanneer vrijwilligers
hun werk neerleggen en zouden besluiten
morgen thuis te blijven
en niet langer te verrijzen
uit de stoel die hun alreeds
vermoeide leden ondersteunt?
Is dat hem nou?'
Maar neen, iets anders is geploft.
Ik hoor wel de stad die zucht en kreunt,
maar het is geklaag, gekerm, geween
uit anderen, meest boekhoudkundige hoofde.

Want in spin, de bocht gaat in,
en uit spuit, de bocht gaat uit,
en de vrijwilliger is er van 't einde tot 't begin,
of andersom, komt het zo uit.

Onderwijl verandert.
de stadsgids in de mantelzorger,
de sportveldlijnentrekker
in de eenzaamheidsbestrijder,
de wensvervuller in de vuilnisbuitenzetter,
en de kinderbegeleidster
in de klaar-over, de lees- en fietsdocent,
in de opvanger en ondersteuner van
daklozen en gestruikelden,
de boodschappendoener
in de klusjesman of –vrouw
waar de behoevende om vraagt,
de ruggenkrabber in de gezelligheidsleverancier,
de maatschappelijke stagist
in de lampenverwisselaar, de kokkin,
in de deler in rouw en vreugde –-
zij  allen zijn reeds onderweg,
ter vervulling van 't het beloofde,
èn vanwege die innerlijke drang
die hen naar buiten jaagt.

Want in spin, de bocht gaat in,
en uit spuit, de bocht gaat uit,
en de vrijwilliger is er van 't einde tot 't begin,
of andersom, komt het zo uit.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 27 november 2014

Ter gelegenheid van de nationale vrijwilligersdag in de Deventer Schouwburg

Stadsgedicht 38

zaterdag 22 november 2014

“Das Gute Ist Immer Da”

Daar zit hij in zijn papieren iglo,
rondom gestapeld blok voor blok,
welhaast onzichtbaar in zijn hoek,
roekeloze rooksignalen zendend
naar allen die zich aangesproken voelen.
Schijnbaar versuft of verdiept,
stuift hij tevoorschijn als een snoek
bij het binnentreden van een argeloze klant.

Buiten hangt de blinde kaart,
en binnen dwalen andere blinden
door de mergelgroeven van het woord,
tastend als verdwaalden in een grot.
Zij nemen de boeken ter hand
met de tederheid van hen die brailletekens lezen
en zetten alle zintuigen in
om tot een slotsom te geraken,
en tot een weloverwogen bod.

Dit is het land van hen die dolen om te zoeken,
maar ook van wie zoeken om te dolen
door de schatkamers van de geest.
Dit is het land waar bekende of verscholen
voorkeuren aan het licht treden
en de geheimen van de verzamelaar
worden ontraadseld. De stille aanbidders
kruipen uit hun holen, de onverzadigbaren
proppen zich vol, de stoutmoedigen slaan hun slag,
de aarzelenden worstelen met zichzelf.
Een kracht sterker dan zijzelf
heeft hen bevolen. Het goede,
ja, natuurlijk, het goede …..
het goede wenkt van dag tot dag.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 10 februari 2014


Ter ere van Jan en Ineke Praastink Wessels bij het vijftienjarig bestaan van hun antiquariaat, in februari geschreven, niet wetende dat het jubileum op 23 november zou worden gevierd, met een gedichtenwedstrijd. 

Stadsgedicht 17

maandag 3 november 2014

Allerheiligen, Allerzielen 2014

Ik zie de stoet die tot voorbij de einder reikt
op weg naar een doel dat geen van ons ooit zal bevroeden.
De vromen, schutspatronen, gaan voorop,
wier voorspraak, hopen wij, ons zal behoeden,
de richtingwijzenden wier blik 't oneindige bestrijkt,
de wichelaars die 't stenig pad verkennen
en die de mensen, heilig en onheilig, kennen.
Dan volgen de strompelaars die in het duister tasten,
de eigenaars van 't oud roest, door Achterberg genoemd, *)
bezitters van zekerheden die tot verdwijnen zijn gedoemd,
de eeuwige weifelaars die op de winkel passen.
Ik zie voorbijtrekken de sybarieten en asceten,
en allen die het in het leven immer beter weten,
Ik zie dichters, stenenbrekers, rolstoelers en atleten
en allen wier hoogst genot het is zich vol te vreten.
En dan de eindeloze rij van schimmen, de grens voorbij,
en achter zich het ruisen van de rivier de Lethe,
die de vergetelheid brengt waar de ziel naar smacht.


Bede

Voor de wijzen en de zieners: dat zij thans naar voren treden,
er wordt op hen gewacht.
Voor de levenden: dat zij geduld beoefenen en koesteren 's leven's eindeloze pracht.
Voor de doden: de slaap der eeuwen zij hun eeuwig zacht.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 1 november 2014


 *) zie zijn gedicht “Deïsme”


Ter gelegenheid van de restauratie van het kerkhof aan de Diepenveenseweg

          
Stadsgedicht 37

maandag 6 oktober 2014

Kindergedicht

Parapluutje, waarom hang je toch zo hoog?
Nu maakt het niet veel uit, want 't is gelukkig droog,
Maar straks komt er een regenbui voorbij
en word ik nat, want ik kan er echt niet bij.

Ik spring en spring, maar grijp voortdurend naast het ding.
Steeds hoger ga ik tot ik hem bijna ving,
maar steeds net niet, net niet, tot mijn groot verdriet –
nu word ik nat als groenten in 't vergiet.

Toch spring ik door, nog eens, twee keer zo hoog.
Dan hoor ik wat de weerman zegt op de TV:
komende weken valt het weer geweldig mee –
't Blijft vast en zeker kurkedroog.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 2 oktober 2014


Ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 2014 en met het oog op de kleurrijke paraplu's 
die hangen boven de binnenstad van Deventer

Stadsgedicht 36

dinsdag 9 september 2014

Ondergrond

De voetstap is de maat van alle dingen,
de peilstok van de straat en van de stad.
Die stille bron voedt de herinneringen
die wij beroeren op ons daaglijks pad.
Verborgen lijnen die opeens verspringen,
verscholen dromen die men destijds had,
zij hebben op ons, de tegenwoordelingen, vat.

Verborgen grachten, uitgewoonde hoeken,
stegen waar eens de sleperskar door wrong,
kaden waar stoere mannen handel zoeken
en men verwoed de laagste prijs bedong;
hier, de drukte van drukkers en van boeken,
hier, in kerk en sociëteit de rappe tong,
hier, waar de sirene van 't geluk het zuiverst zong.

Bewijzen volgen ons en gaan ons voor,
Wat gisteren oorzaak was is morgen slot.
Veel van het verleden gaat teloor,
maar ondervoets komt het opnieuw aan bod,
herneemt 't gezag van de eeuw daarvoor,
en wij, die treden in dit levend spoor,
buigen 't hoofd en sidderen van genot.

Al gravend, speurend verruimt zich het begrip.
De Onzichtbare Gracht staat bovenaan, met stip.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 13 september 2014



Met dank aan Daaf Ledeboer, architectuurhistoricus

ter gelegenheid van Open Monumentendag 2014 en n.a.v. een historisch-archeologische
en bouwkundige 
verkenning van de binnenstad



Stadsgedicht 35

maandag 18 augustus 2014

Ademtocht der rivier (sonnet)

Het water was vannacht opeens gestegen;
de randen en de dammen zijn bedekt.
Uw woorden, eindelijk in klare taal ontdekt,
heb ik nu helder toegediend gekregen.

De boot heeft zich op het water uitgestrekt,
waarin uw leden zacht waren gelegen.
U was reeds aan mijn milde greep ontstegen
toen 't signaal weerklonk ten teken van vertrek.

De kleine golven speelden met de oever
langs d' oude koers die hij ook nu weer voer.
De dagen gingen reeds aanzienlijk stroever

en regen zich aaneen tot eind'loos snoer.
Eens heb 'k beproefd; nu was ik zelf beproefde.
Kapitein Nemo stond aan het diepteroer.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 18 augustus 2014


Stadsgedicht 34

vrijdag 1 augustus 2014

Vers gebakken

een zonneronde van gedichten –
wie zou niet voor de verleiding zwichten
aan de wieg daarvan te staan?

een dichter kent geen plichten
en hoeft geen arbeid te verrichten,
behalve die voor zon en maan.

de pottenbakker zal de klei verdichten
en zal u van geen kwaad betichten
zo lang de baksels niet te pletter slaan.

U las het in de stadsberichten:
kleuren zullen uw huis verlichten
als verse kommen van Chris en van Alied op tafel staan.

opnieuw zal ik het hoofd oprichten,
al moet ik daarvoor het heelal ontwrichten,
maar ik laat in vol vertrouwen mijn schaapjes gaan.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 2 augustus 2014

Ter herdenking van het feit dat het stadsdichterschap van Deventer mij een jaar geleden
ten deel viel 
en dat kunstenaar Chris Visser en schrijver Alied van der Meer hun poëtisch
beschreven aardewerk 
onder de titel 'vers gebakken' op de Grote Poot tentoonstelden

Stadsgedicht 28

maandag 21 juli 2014

Schipbeek

De binnenlanden stromen bij mij binnen
de smalle Schipbeek draagt hun gouden vracht.
Zo laat en desondanks opnieuw beginnen -
straks komt de schipbreuk die mij wacht.

De sterke boomomzoomde velden waken
over de vers ontketende natuur -
de tijden komen en de uren naken
het kan niet lang meer duren op den duur.

Ik weet niet welke wetten hier nog gelden
in elk geval niet die van 't groot gelijk.
Herinneringen die van jou en mij vertelden
liggen besloten tussen uiterwaard en dijk,

en in geulen die wij samen groeven,
langs bossen, havezaten, hoeven -
daar reken ik mijzelve dubbelrijk
aan sporen van bestaan waaraan ik mij herijk.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 21 juli 2014

Stadsgedicht 33

donderdag 10 juli 2014

Voorbijgangers

“Ik zag een vrouw die schreed alsof zij nooit zou sterven”
schreef Adriaan Roland Holst, maar zij was niet de vrouw
die mij passeerde,  heur haar ontkroest en blik omfloerst,
terwijl een ebonieten allure haar omgaf
als een kuras tegen wie haar te na komen dorsten,
en evenmin de vrouw die in zichzelve lachte
noch haar zuster die angstvallig om zich keek,
de ogen hol, de haren in de war, de wangen bleek,
en zeker niet diegeen met het inhalige gezicht
en met de onbereikbare borsten.

Ik bestelde mijn glas wijn en liet mij koesteren
door vrouwen die nog minder bezaten
dat in hun voordeel pleitte. Ik zag geen wezens schrijden.
Schreien, ja, daarvan waren er verscheidene,
maar die liet ik terzijde. Het ging mij om de schrede
die aan maatstaven moest voldoen om in aanmerking
te komen, en daarvan zag ik er die hele dag niet een.

Toen kwam er vrouw langszij, zo sterfelijk als wij allen,
maar die ontegenzeggelijk de indruk wekte zich voort te bewegen
zonder de grond te raken, te ademen zonder de lucht
af te romen en te lezen in het geschrift
dat ik tot dat ogenblik gesloten had gehouden,
en ik besloot nog een kop koffie te laten komen,
omdat ik waken moest terwijl ik sliep.
Zij knielde naast mij en vroeg hoe het mij verging.....
en ik die dacht dat de tijd van het vergaan
                       ten einde liep.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 9 juli 2014

Geschreven toen ik op een terras in Deventer was gezeten

Stadsgedicht 32

maandag 7 juli 2014

Geveldoek

EEN GEVEL IN DE WACHT
DE STRAAT SLAAT ACHT
ER WORDT IETS MOOIS GEBOREN

WIE HEEFT 'T ZO BEDACHT
EEN BUURT DIE LACHT
DIE ZAL ONS ALLEN TOEBEHOREN

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 3 juli 2014

Bestemd voor gevels in aanbouw aan de mr. De Boerlaan

Stadsgedicht 31


maandag 30 juni 2014

Lijn 8

Ik nam hem gretig voor zijn allerlaatste tocht,
zoals gewoonlijk ongestopt en zonder vrucht.
Daar kwam hij ratelen om de leeggestaarde bocht,
tot 't eind gehoorzaam aan uurwerk's ijzeren tucht.

Een grote stad, maar 't kleine busje was te duur …..
Ach rammelkast, hoe vaak heb ik je niet bereden.
Verschijn opnieuw op 't afgesproken uur,
Want ik pendel tussen toekomst en verleden.
   
Deventer, 27 juni 2014

Bij de opheffing van lijn 8, de bus die de binnenstad van Deventer bediende

Stadsgedicht 30

vrijdag 27 juni 2014

Deventer Raamwerk

Ik heb mijn stempel op de stad gezet,
zoveel als Vader Tijd maar wil gedogen.
Niets is er dat mijn onsterfelijkheid belet:
een mensheidswens vervuld – wie kan op zoiets bogen?

Zo heb ik nu het louche lot verrast,
want mijn zilveren handdruk zal beklijven.
Door 't raam ga ik naar schoonheid op de tast.
Geen zal zijn naam in water schrijven.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 23 juni 2014

Bij de afsluiting van het door Loes Ten Anscher ontworpen en uitgevoerd kunstwerk bestaande uit 2300 vinger- of teenafdrukken van willekeurige inwoners van Deventer die tezamen de raamwerken zullen vormen van het nieuwe stadskantoor.

Stadsgedicht 29

zondag 8 juni 2014

Buitengebied

Voor Janine van Harsselaar

Ik sluit het buiten binnen
en kan geen land verzinnen
dat zachter harmonie omvat
dan dat van deze velden, bomen, hoeven, wandelpad
en vergezichten, balsemend voor oog en ziel.

Hier heerst het evenwicht,
het in zich zelve rustend licht,
dat als een weldaad schijnt.
Hier komt de voet tot rust naarmate d' horizon verdwijnt
en vindt het moegedobberd schip zijn kiel.

Dit is het land van regelmaat
en de gerijpte staat.
Hier laat volbrachte geschiedenis zich lezen
met zekerheid dat het niet anders had kunnen wezen.
Geen mens hoeft mij te vragen of mij 't hier beviel.

De aalschover staat te drogen in de zon.
Zo was het toen het leven pas begon.
Het schuw geluk lijkt mij van hieruit goed genaakbaar
en, met beleid en met geduld, aanraakbaar.
Ik geef een ferme draai aan 't grote wiel.


Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 7 juni 2014

Stadsgedicht 27               

vrijdag 6 juni 2014

Voorlezing

De hoofdstedelijke stem
klimt op tot het schellinkje,
's-werelds smalste engelenbak,
en ik mis geen woord.
Eens hoorde ik die stem breken
en bijna brak ik zelf
om de vader die niet meer zinvol sprak
en niet meer zinvol werd gehoord.
En op die stranden
sliep ik eens zelf
en op dat warme water deinde ik op en neer,
lang voordat er werd verdronken en gemoord.
Aan de Golf van Hammamet werden
mijn jonge schreden uitgezet
en nu hervind ik hen
verpakt in het gesproken en geschreven woord.
Tussen strand en engelenbak
ligt het leven
strak gespannen als een koord.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 4 juni 2014

N.a.v. van de voorlezing in boekhandel Praamstra door de in Deventer geboren schrijfster Christine Otten uit haar onlangs verschenen roman 'Rafael', waarin de vaak fataal aflopende oversteek van vluchtelingen van Tunesië naar het Italiaanse Lampedusa een grote rol speelt.

Stadsgedicht 26

maandag 26 mei 2014

Ik schroom de gieren te zien zweven

Ik schroom de gieren te zien zweven
boven het uitgemergeld kamp,
want ik ben nooit hun aas geweest
noch deelgenoot in deze ramp.
Ik schroom te schrijven over slagen
die niet op mijn rug zijn neergedaald.
Ik schroom te denken aan gemis
dat ik niet zelf heb moeten dragen
en dat mij niet zelf de keel heeft dichtgeschroefd.
Ik schroom te willen weten
hoe 't voelt bielzen te moeten tillen
als je ligt te rillen met de derdendaagse koorts.
Ik schroom te denken aan 't moment
dat het scheepsluik werd gesloten
en hitte brandde als van een toorts.
Ik schroom vanuit een veilig oord te meten
wie toen het zwaarste werd beproefd.

Ik huiver de kou te ondergaan
die stroomde vanuit Hollands bleke kust.
Ik huiver bij 't beeld van 't kil onthaal
dat zelfs de felste vreugde heeft geblust.

Ook een vaste toekomst kan bedriegen,
de liefste droom in rook vervliegen,
het vat der hope leeg geschraapt.
Laat de oorlogsvogels verder vliegen
en ik zal je in mijn armen wiegen
         tot je slaapt.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 26 mei 2014

Bij de herdenking van de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en de beëindiging  van de Tweede Wereldoorlog

Stadsgedicht 25

vrijdag 16 mei 2014

Op een dode boom in het Worpplantsoen

Zo dood als ik eensdaags zal zijn,
zijn armen hemelwaarts geheven,
zo levenloos staat hij in het plantsoen.
Kindergezang omspoelt zijn bast,
kapelmuziek klautert omhoog,
het jonge groen verschaft contrast,
de gewoonte van het staan
en het dagelijks zijn plichten doen
maakt dat hij ongeworteld lijkt te zweven.
Het lijkt nog wat, maar zijn leven
zit er op, het is slechts schijn.
Hij is zo dood als ik eensdaags zal zijn.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 9 mei 2014

Terwijl ik in de muziekkoepel zat te wachten om (op 4 mei j.l.) te mogen voordragen, viel mijn oog op die ene dode boom, een nieuw stadsgedicht is geboren.

Stadsgedicht 24

woensdag 14 mei 2014

Ode aan het nieuwe College van B&W

Trapezewerkers zijt gij, zwevend tussen het wenselijke,
het mogelijke en het beloofde, duizelingwekkend,
soms een koene sprong, soms een salto mortale,
dan een harde landing, altijd adembenemende acrobatiek.
Het publiek kijkt belangstellend en belanghebbend toe,
en weet het beter, uiteraard, roept 'ah' en 'oe',
of, in meer courante taal, 'schande!'  en 'weg ermee!',
maar gij begint alweer aan de volgende vlucht,
met kunde en doodsverachting, gij, die zelden applaus verwacht,
gij voor wie geen vangnet gereed staat,
gij die verder vooruit kunt zien dan anderen, maar in wezen spartelt
in dezelfde zee van onzekerheid als waarin uw kiezers ronddobberen.

Dat het slappe koord u tot steun zij,
maar de vaste grond uw doel.
Dat wijsheid u vergezelle, met ruimte voor tegenslag,
dat vasthoudendheid uw kenmerk zij
en politieke moed uw herkenningsmelodie.
En ook, dat de polsstok niet noodzakelijkerwijs
de grens beduide van uw streven,
en het breekbare lijntje niet de maatstaf vorme van uw kracht,
noch de hooivork de grens van uw belasting.

Kortom, er wordt veel, liefst het onmogelijke, van u verwacht.
Bestuurderen, beproefden en nieuwelingen,
miskenden en gelauwerden, geharden en kwetsbaren, geeft acht!

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 14 mei 2014

Ter gelegenheid van de installatie van het nieuwe College van Burgemeester en Wethouders,
na de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014. Voorgedragen op 14 mei te Schalkhaar.


Stadsgedicht 23

dinsdag 13 mei 2014

Eens was de tijd dat ik droomde

Eens was de tijd dat ik droomde
van een Europa geschoond van venijn.
Ik dacht dat het eind'lijk zou komen
en dat het nog bij mijn leven
zou worden en zijn.

Vulkanen getemd en geketend,
Na-ijver en heerszucht geboeid.
Vreugde om wat het betekent
als solidair Europees
burgerschap bloeit.

Maar 't is oppervlakkig gebleven,
het hart kwam er niet aan te pas.
Streven was goed, maar 't bleef streven:
in de grond van de zaak
bleef al wat het was.

Een dief sluipt thans langs de ramen,
maar geen voelt zich betrokken of bang.
Wij laten dat aan d' Amerikanen
en sluiten het slaperig oog.
Berouw komt eerlang.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 13 mei 2014

Met het oog op de Europese verkiezingen van 22 mei 2014, voorgedragen tijdens Studium Generale in Saxion op dinsdag 13 mei 2014.

Stadsgedicht 22

maandag 5 mei 2014

Dodenherdenking

De  steile weg die zij gedwongen gingen
naar kamp, naar cel, naar loopgraaf of schavot,
volwassenen zo goed als jongelingen,
zij gingen niet alléén – wij deelden in hun lot.

Ook in het uur dat niemand kent maar ieder vreest,
stonden wij naast elkaar en zij aan zij;
elk bad tot zijn of hare God, zocht steun bij
wie, in droom of daad, het dierbaarst was geweest.

Zo ook vandaag, bij 't herbetreden van dat pad,
van Grebbeberg tot aan d' Japanse kolenmijn,
op de appèlplaats of in de éénrichtingstrein,
staan wij alsof geen uurwerkhand bewogen had,

en denken weer aan wie, tenslotte niet te helpen,
de hoogste prijs van 't leven zelf betaalden,
en vragen wat wij die de eindstreep haalden
nadien deden om de tranenstroom te stelpen.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 4 mei 2014

Voorgedragen tijdens de herdenking op het Grote Kerkhof op 4 mei 2014

Stadsgedicht 18

Worpplantsoen

Een steen geworpen van mijn huis
en van daar een weinig verder
in het groen. Een noenmaal
in het gras, ach, als dat nog eens bereikbaar was .....
Een zoenmaal is ook goed, waarover
ik zo graag als jongen las.
Maar 't is een streng ontworpen park,
doorzichtig als kristal, getekend
met passer, liniaal en hark,
zonder struweel of struikgewas,
geen schuilplaats, geen bosschages …..
waar steel ik nog een kus,
waar streel ik nog een huid,
waar fluister ik nog een woord?
Zo raakt de liefde niet op vleugel,
al is het doorzicht schoon,
van ver reeds te bewonderen.
Een brede canapé met hoge rug,
in de gouden koepel neergezet,
als ware het een Venustempel van weleer,
met in het midden een liefdestroon,
doet ongetwijfeld wonderen
en kan misschien wel door de Nering Bögel.

Deventer, 29 juli 2013
Herman Posthumus Meyjes

Nering Bögel: ijzergieterij en een van de oudste industrieën in de stad, met wortels in de eerste helft van de 19e eeuw. Deed de herstelde en geheel vernieuwde muziekkoepel in het plantsoen in 2012 aan de stad cadeau.

Gedicht voorgedragen op zondagmiddag 4 mei in de muziekkoepel in het Worpplantsoen.


Stadsgedicht 3

zondag 27 april 2014

Aan de koninklijk gedecoreerden

het raamwerk van de maatschappij –
het streunstramien, het stil verbond –
dat zijn jullie, en ere wien ere toekomt.

het antwoord op de hulpvraag die nooit verstomt –
wie is mijn toeverlaat, in onzichtbaarheid vermomd? –
dat zijn jullie, en ere wien ere toekomt.

de baby in de wieg , het oudje met de rug gekromd –
die verlangen naar je komst, alle dagen op een rij –
en dat zijn jullie, met ere aan wie ere toekomt.

de hongerigen, de eenzamen, de zwakken –
de vermoeiden en verveelden, saamgedromd -
zij rekenen op jullie, ere wien ere toekomt.

geen heeft je bijdrage ooit opgesomd -
maar zeker is: onze wereld zeeg ineen
als je niet steeds trouw paraat  stond, ere wien ere toekomt.

bescheiden heldenschaar! stille werkers! een voor een!
heb dank, wij groeten je hier in volle ochtendstond,
en brengen je de eer die je zo rijkelijk en zo terecht toekomt!.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 25 april 2014

Voorgedragen tijdens de lintjesregen in de Lebuïnuskerk op 25 april en in de Bergkerk op 26 april 2014.

Stadsgedicht 21

donderdag 10 april 2014

Europese verkiezingen

Europa, onophoudelijk getwist –
verleden onvoldoende uitgewist –
vandaag: verdeeld als nooit tevoren –
morgen: veelspalt, diep bevroren –
en van de geschiedenis geleerd? –
steeds dieper binnenwaarts gekeerd! –
en hoe zit het met de stem? –
wie voor Europa is, gebruike hem!

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 8 april 2014

Stadsgedicht 20

vrijdag 14 maart 2014

Het tegenbeeld

En weer de dans om de aprilse boom
en weer de schrale parade der partijen.
Opnieuw de keus tussen het onmogelijke,
het ongeloofwaardige en 't loze woord.
Wat doe ik met die stem die niets beslist
en in de schaal der dingen gewichtloos is?

De keus onduidelijk, zinloos en vergeefs.
Welk nut? Wat schuift het in de beurs?
Lokaal, wat schiet ik daarmee op?
Het stadhuis blijft doof voor mijn geschrei.
Kom liever mijn tuintje eens goed begieten
en breng die buslijn voor mijn deur.

                        ***

Maar beschouw ook eens het tegenbeeld:
een Grote Baas wiens hand het al bestuurt
en die naar eigen smaak de koek verdeelt,
de vriend beloont, de tegenstrever straft,
die lijnen trekt op d'overvolle kaart,
en zegt 'jij hier, jij daar en ik in 't midden'.

Is dat soms beter? En waarom zouden miljoenen
ons om onze keuzevrijheid benijden?
Denk na. Weeg af. Zie de betrekkelijkheden.
Begrijp de beperkingen. Koester het verworvene.
Kom op voor je belang en voor het algemeen belang.
Ga achter het gordijn, een kostbare plek.

Wat je niet gebruikt, raak je kwijt.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 12 maart 2014
     
Gemeentelijke verkiezingen 2014  

Stadsgedicht 19

woensdag 12 maart 2014

De schelpenkar (korte versie)

Jongens waren wij, maar ernstige jongens,
die speelden op het strand met emmers,
schepjes, stukken hout en, als wij geluk hadden,
met een gevonden pop of een lekke bal.
Het water kwam, onregelmatig, maar meedogenloos,
een machtige tegenstander die ons uitdaagde.
Maar wij waren voorbereid en hadden alle eventualiteiten
voorzien en tegenslagen reeds bij voorbaat
het hoofd geboden. Hoe heviger de strijd,
hoe liever het ons was, want daar
waren wij voor gekomen, puur genot!

Totdat een zwaar beladen schelpenkar,
getrokken door een moedeloos paard,
zonder pardon door onze schepping reed,
als een verschijning uit de apocalyps
waartegen niets te ondernemen viel.

Nu zie ik mannen, gewapend met machines
van onvoorstelbare kracht, mechanische slaven
onvermoeibaar, in de hand berekeningen
van fenomenale precisie en diepgang,
projecties tot in het oneindige, strategieën
met jaloersmakende zekerheid:
de mens als heerser, puur genot!
Wij zijn gerustgesteld, niets kan ons nog overkomen.
Laat nu de uiterwaard maar overstromen,
als de natuur nog durft.

                  ***

Maar is er ook een die luistert,
naar het kraken van die verre kar
achter het oor gekromd de hand,
en naar het snuiven van de paarden,
zwoegend door het mulle zand?

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, februari 2014


'Ruimte de voor de Rivier' vroeg mij als stadsdichter een ode te brengen aan de rivier. Voorgedragen tijdens de Boekenweek in het programma met Tommy Wieringa (schrijver van het Boekenweekgeschenk) op de boottocht over de IJssel op 11 maart.

Stadsgedicht 14

dinsdag 11 februari 2014

De Achterste Tiet

en de gemeentefinanciën   (een villanelle)

Beklaag de onderste in een totempaal
die krijgt het immers meestal voor zijn kiezen
en melk uit de laatste tiet is altijd schraal.

Het rijk schuift af, in neerwaartse spiraal,
het laagst bestuur heeft niets meer te verkiezen
beklaag de onderste in de totempaal.

Wat heden opgeld doet is afschuiftaal:
nieuwe taken, maar geen geld, een breuk in tere liezen,
en melk uit de laatste tiet is altijd schraal.

Bijstand zonder geld, de kas is kaal
wie blut is heeft ook niets meer te verliezen
beklaag de onderste in de totempaal.

Ziet iemand het wethouderschap als ideaal?
geldgebrek laat het beleid bevriezen
en melk uit de laatste tiet is altijd schraal.

Zwaarste last op zwakke schouders is 't verhaal,
gemeentekas: lek als een mand van biezen.
Beklaag de onderste in de totempaal
het zog uit de achterste tiet is immer schraal.

Herman Posthumus Meyjes
Deventer, februari 2014

Voorgedragen tijdens Politiek Café van maandag 10 februari in de Deventer Schouwburg.

Stadsgedicht 16

maandag 27 januari 2014

De Antiquaar

een villanelle

Als je liefde voor het boek te pakken hebt,
dan is jou echt geen ander lot beschoren --
je hebt het of je bent ermee behept.          

't Is iets waar je oneindig vreugd in schept,  
vrienden, vriendinnen kun je ermee bekoren.
Je hebt het of je bent ermee behept.                        

Je streelt het papier, gestreken of geschept:
niets aan te doen, je wordt ermee geboren,    
als je liefde voor het boek te pakken hebt.

Je bent oud en krom en kaal en half verlept:    
neem een oud boek, je zult de engelen horen.
Je hebt het of je bent ermee behept.              

Steeds openlijker wordt ervan gerept:            
je bent in het harde leven uitverkoren                      
als je liefde voor het boek te pakken hebt.  

Ook al word je in deze wereld vaak genept,      
bedenk: een goede pen gaat nooit verloren.    
Er is jou echt geen ander lot beschoren,            
je hebt liefde voor het boek. Je bent ermee behept.

Herman Posthumus Meyjes
25 januari 2014

Ter gelegenheid van de 14de antiquarische boekenbeurs in de Bergkerk te Deventer 25 januari 2014

Stadsgedicht 15