Ik herinner mij de dag van uw tersluiks vertrek,
de ouderen verrast, in wanhoop en verward,
de jongeren verheugd om het redden van het hart,
en om de zekerheid van een voorlopig nog gegist bestek –-
men weet niet wat men heeft tot men het mist.
Ik herinner mij van overzee uw ijzersterk geluid,
verbeten en verwoed, voedzamer dan welk rantsoen,
een leidraad voor wat in het duister wel of niet te doen,
het vrije woord, dat wisten wij, dat sterft niet uit –-
men weet pas wat men heeft als men het mist.
Ik herinner mij de blijde inkomst van uw eerste voet
op de ontwijde en uitgezogen grond,
het nieuw begin, de genezing van een diepe wond,
de vrije blik, en het oneindig opgelucht gemoed –-
men weet pas wat ontbreekt als het is weggegrist.
Ik zie een land verbrokkeld en gefragmenteerd,
zoekende naar perspectief en steunende op oude zekerheid,
onverbrekelijk deel der wereld, maar met onderscheid.
Zo'n land behoeft een vaste kern die men omarmt en eert –-
daarzonder raakt het diepste wezen ten slotte uitgewist.
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 27 april 2015
Stadsgedicht 57
Voorgedragen ter gelegenheid van Koningsdag
maandag 27 april 2015
zaterdag 25 april 2015
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat ik, door lichaams' ongemak geveld,
en door de last der immer zwaarder jaren,
u komen zag, uit onbeschreven verte,
en de eerste werking van uw handen onderging,
die mij de zwaarte van het bestaan ontnam.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u de kinderen rondom het fornuis
verzamelde en in de kookkunst onderwees,
de eerste stap naar zelfstandigheid
en naar een afgerond, gezond bestaan,
en kennis van het wond're leven om ons heen.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten,
dat u wie nooit te water ging de moed gaf
oude zekerheden te verlaten en te vertrouwen
op het frisse nat en eigen, nieuw verworven kunst,
en kracht die eens ten achter bleef
tot groter bloei en hoger plan kon brengen.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u voor het eerst zich wijdde
aan wat beemd en veld en bos en hei
te bieden heeft aan kruipend, vliegend, zwemmend,
springend, kortom levend wild,
en aan de bescherming van dit kostbaar, kwetsbaar goed.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat de gemeenschap van uw keus
uw liefde voor het eerst ontving, uw aandacht en uw zorg,
opdat gemeenschap steeds gemeenschap blijve
en niet verbrokkele tot steen en puin
en tot het rulle zand der eenzaamheid.
U zult die schone dag niet snel vergeten
toen bleek dat het niet onopgemerkt gebleven is,
maar bijgeschreven in de boeken
en in de annalen die strekken tot de verste horizon.
Goede werken verschralen nooit,
maar blijven werkzaam vanaf waar, wanneer, het ooit begon.
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer 24 april 2015
Voorgedragen ter gelegenheid van de uitreiking van de Koninklijke Decoraties op 24 april 2015
dat ik, door lichaams' ongemak geveld,
en door de last der immer zwaarder jaren,
u komen zag, uit onbeschreven verte,
en de eerste werking van uw handen onderging,
die mij de zwaarte van het bestaan ontnam.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u de kinderen rondom het fornuis
verzamelde en in de kookkunst onderwees,
de eerste stap naar zelfstandigheid
en naar een afgerond, gezond bestaan,
en kennis van het wond're leven om ons heen.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten,
dat u wie nooit te water ging de moed gaf
oude zekerheden te verlaten en te vertrouwen
op het frisse nat en eigen, nieuw verworven kunst,
en kracht die eens ten achter bleef
tot groter bloei en hoger plan kon brengen.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat u voor het eerst zich wijdde
aan wat beemd en veld en bos en hei
te bieden heeft aan kruipend, vliegend, zwemmend,
springend, kortom levend wild,
en aan de bescherming van dit kostbaar, kwetsbaar goed.
Ik zal die schone dag niet snel vergeten
dat de gemeenschap van uw keus
uw liefde voor het eerst ontving, uw aandacht en uw zorg,
opdat gemeenschap steeds gemeenschap blijve
en niet verbrokkele tot steen en puin
en tot het rulle zand der eenzaamheid.
U zult die schone dag niet snel vergeten
toen bleek dat het niet onopgemerkt gebleven is,
maar bijgeschreven in de boeken
en in de annalen die strekken tot de verste horizon.
Goede werken verschralen nooit,
maar blijven werkzaam vanaf waar, wanneer, het ooit begon.
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer 24 april 2015
Stadsgedicht 56
Voorgedragen ter gelegenheid van de uitreiking van de Koninklijke Decoraties op 24 april 2015
donderdag 23 april 2015
Outlet
bij het openen van de zoveelste outlet in de Lange Bisschopstraat
de stad laat uit
de winkelsterfte
neemt bezit
van stille straten
niets schijnt te willen baten
tegen de grootschalige tijd
het stedelijk bezit
verschraalt, verslijt
de eenling delft
het onderspit
er lijkt geen hoop
de binnenstad
houdt opheffings-
uitverkoop
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 23 april 2015
Stadsgedicht 58
de stad laat uit
de winkelsterfte
neemt bezit
van stille straten
niets schijnt te willen baten
tegen de grootschalige tijd
het stedelijk bezit
verschraalt, verslijt
de eenling delft
het onderspit
er lijkt geen hoop
de binnenstad
houdt opheffings-
uitverkoop
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 23 april 2015
Stadsgedicht 58
maandag 6 april 2015
Sumus Umbra
Ik ben ongrijpbaar, een passant, een verschijning,
een wind die langs de einder jaagt,
een mist die mij het zicht ontneemt,
een droom die mij in leven houdt,
een nevel die mij als een kleed omhult,
adem die mij eens ontnomen wordt,
schemer die over alles valt
en toch niets te vertellen heeft –
ik ben een schaduw.
Wat ik ook ben is een bak met blubber,
een berg van bagger, een afvalput
vol vuile grond, een woestijn van modder.
een onafzienbare hoeveelheid prut –
ik ben een bak met drek.
Hijgend duw ik de massa voort
naar zijn bestemming
die weinig zal verschillen van de mijne.
Ik ben gezwoeg, geploeter,
geknoei en troosteloos gedoe,
tegen alle waarschijnlijkheden in.
O, onpeilbaarheid van tegendelen –-
waarvandaan valt nog te raden,
waarnaartoe blijft diep geheim,
gezegend zij uw naam.
Herman Posthumus Meyjes
Deventer 5 april 2015
Stadsgedicht 50
Onder mijn raam vaart over de IJssel heen en weer een duwboot, getooid,
zoals zovele rivierboten, met een Latijnse naam, “Sumus Umbra”,
(wij zijn een schaduw), werkzaamheden uitvoerend voor het project Ruimte voor de Rivier.
een wind die langs de einder jaagt,
een mist die mij het zicht ontneemt,
een droom die mij in leven houdt,
een nevel die mij als een kleed omhult,
adem die mij eens ontnomen wordt,
schemer die over alles valt
en toch niets te vertellen heeft –
ik ben een schaduw.
Wat ik ook ben is een bak met blubber,
een berg van bagger, een afvalput
vol vuile grond, een woestijn van modder.
een onafzienbare hoeveelheid prut –
ik ben een bak met drek.
Hijgend duw ik de massa voort
naar zijn bestemming
die weinig zal verschillen van de mijne.
Ik ben gezwoeg, geploeter,
geknoei en troosteloos gedoe,
tegen alle waarschijnlijkheden in.
O, onpeilbaarheid van tegendelen –-
waarvandaan valt nog te raden,
waarnaartoe blijft diep geheim,
gezegend zij uw naam.
Herman Posthumus Meyjes
Deventer 5 april 2015
Stadsgedicht 50
Onder mijn raam vaart over de IJssel heen en weer een duwboot, getooid,
zoals zovele rivierboten, met een Latijnse naam, “Sumus Umbra”,
(wij zijn een schaduw), werkzaamheden uitvoerend voor het project Ruimte voor de Rivier.
woensdag 1 april 2015
Tijdsbesef
wanneer verleden, heden en toekomst door elkaar lopen…..
Ik schuifel langs de maatlat van de tijd
en hoop te weten hoe ik de toekomst zag
toen die alreeds in mijn verleden lag
en als een spijkerbedje was gespreid.
Die toekomst heeft mij grondig voorbereid
op wat mij overkwam van dag tot dag
nadat ik mijn ouderdom, waar ik nu om lach,
had ingeruild voor jeugd, de ernst gewijd.
Herinnering die in eigen staartstuk bijt
roept om herstel van hogerhands gezag.
Ik doe van deze strijd getrouw verslag
opdat oogst van gister op heden's grond gedijt.
Ik klamp mij vast aan al wat eens verglijdt
en ween om wat nog komen moet.
“Vaarwel”, zo luidt mijn welkomstgroet –-
Het verleden van de toekomst komt op tijd.
Ik verzet de wijzers, alle tijd ten spijt,
en leg op het broos restant beslag.
Wat komt maakt van het voorgaande gewag –-
O, toekomst, wat sta ik bij u in het krijt!
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 1 april 2015
Ik schuifel langs de maatlat van de tijd
en hoop te weten hoe ik de toekomst zag
toen die alreeds in mijn verleden lag
en als een spijkerbedje was gespreid.
Die toekomst heeft mij grondig voorbereid
op wat mij overkwam van dag tot dag
nadat ik mijn ouderdom, waar ik nu om lach,
had ingeruild voor jeugd, de ernst gewijd.
Herinnering die in eigen staartstuk bijt
roept om herstel van hogerhands gezag.
Ik doe van deze strijd getrouw verslag
opdat oogst van gister op heden's grond gedijt.
Ik klamp mij vast aan al wat eens verglijdt
en ween om wat nog komen moet.
“Vaarwel”, zo luidt mijn welkomstgroet –-
Het verleden van de toekomst komt op tijd.
Ik verzet de wijzers, alle tijd ten spijt,
en leg op het broos restant beslag.
Wat komt maakt van het voorgaande gewag –-
O, toekomst, wat sta ik bij u in het krijt!
© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 1 april 2015
Stadsgedicht 53
Abonneren op:
Posts (Atom)